Uittocht van welgestelde burgers
Al voor de Eerste Wereldoorlog had Rotterdam de ambitie om niet alleen de grootste havenstad van de wereld te worden, maar ook een mooie en bruisende cultuurstad te zijn. Volgens de toenmalige burgemeester Zimmerman was de aandacht van het gemeentebestuur teveel naar de uitbreiding van de havens gegaan en ging dat ten koste van de bouw van een representatieve en monumentale binnenstad. Rotterdam groeide uit tot de ‘aanlegsteiger van West-Europa’ en ontwikkelde zich in het interbellum tot de economische motor van Nederland. Dit verliep niet zonder slag of stoot. De internationale crisis die op de oorlog volgde vertraagde het economische herstel, het inwoneraantal groeide explosief en ontevreden arbeiders staakten voor betere voorzieningen.
Het stadsbestuur stond voor de opgave de toekomst van de stad een andere richting te geven, met meer aandacht voor cultuur, volkshuisvesting en stadsuitbreidingen. Naast de overbevolking in de volgebouwde stadsdriehoek, maakte het stadsbestuur zich ongerust over de uittocht van welgestelde burgers. Vooral Wassenaar en Hillegersberg waren populair als nieuwe woonplaats. Rijke Rotterdammers vertrokken, omdat er te weinig luxueuze woningen in de stad beschikbaar waren. Om het tij te keren maakte het stadsbestuur plannen voor villaparken in Kralingen en in de zuidelijke Coolpolder, onder Rotterdammers bekend als het Land van Hoboken. Het is in dit laatste villaparkje, aan de rand van het huidige Museumpark, waar de Sonnevelds hun nieuwe huis lieten bouwen.